Boekpresentatie Bay en de Piraenauten banner

Verhalen: Bay en de Piraenauten – Hoofdstuk 1 – Yvette Hazebroek

Deze week verschijnt bij Uitgeverij Macc het steampunkdebuut van schrijfster Yvette Hazebroek: Bay en de Piraenauten. Omdat Yvette, naast haar drukke leven, ook nog artikelen voor Modern Myths schrijft, pakken wij extra uit rond haar eerste boek. Benieuwd naar de avonturenwereld van Bay? Lees nu op Modern Myths het eerste hoofdstuk van deze spannende steampunknovel in Verhalen: Bay en de Piraenauten!

Enthousiast geworden na het lezen van het eerste hoofdstuk van Bay en de Piraenauten?  Doe mee met onze winactie en maak kans op een van de vijf gesigneerde exemplaren van het boek! Wil je Yvette in levende lijve ontmoeten? Kom naar de boekpresentatie deze zaterdag 7 juli. Lees ook onze recensie van Bay en de Piraenauten.

Verhalen: Bay en de Piraenauten – Hoofdstuk 1

Boekpresentatie Bay en de Piraenauten coverHij zette de meteoscoop aan zijn goede oog en kreunde van frustratie. Stelletje idioten. De kade stond vol met mensen. Jong, oud – allemaal met niets beters te doen, dacht de kapitein. Hoewel zijn komst naar de stad niet in de boeken zou komen te staan en verre van legaal was, wist blijkbaar iedereen dat hij kwam. Iemand moest zijn mond voorbij hebben gepraat of een gerucht hebben verspreid. Piccar zal nu wel in een rothumeur zijn, dacht hij. Want hoewel blijkbaar iedereen in de stad het reuze interessant vond dat de Airlander Venida bezocht, zou Luchtmeester Piccar niet blij zijn met alle aandacht. Niet alleen was het piraenauten officieel verboden om aan te leggen in luchtsteden, maar vergrootte deze aandacht ook de kans op ontdekking van de geheime overeenkomst die de Luchtmeester met de kapitein had.
Vroeger zou het luchtalarm hebben geklonken als we zo dicht bij een stad kwamen, dacht de kapitein weemoedig. Nu delen ze lekkernijen uit en wie weet maken ze straks nog spandoeken met ‘Welkom’ erop.
Hij wist wel waarom de mensen kwamen kijken. Ze hoopten een glimp op te vangen van de Airlander. De tijd dat hij en zijn bemanning gevreesd werden, lag ver achter hen. Hij wist dat hij daar zelf voor gezorgd had. De Airlander kaapte heus nog weleens een ander schip, er werd nog genoeg geplunderd en gemoord, maar het felle randje was eraf. Althans, in deze windstreken.
Ik ga veel te lang om met Piccar, bedacht de kapitein zich. Ik ben soft geworden, omdat ik hem nodig heb. Maar de overeenkomst die hij met de Luchtmeester had was te waardevol om op het spel te zetten. Hij had hem nodig voor informatie over geconfisqueerde queriosa. Omdat Venida een populaire luchtstad was voor reizigers, passeerden ook de meest interessante voorwerpen de stad. En een plunderend piraenautenschip dat alle luchtschepen in de omgeving van de stad aanviel, deed de handel waarschijnlijk geen goed. Maar dat betekende wel dat de Airlander aangewezen was op de samenwerking met Luchtmeester Piccar. Het vergrootte de kansen van de kapitein om te vinden wat hij zocht.
En nu word ik verdomme bekeken als een geinaapje op een windschip, dacht hij en hij wreef over zijn voorhoofd. Hij had al de hele dag last vast een zeurende pijn. Dit was altijd het geval na een zware nacht. Een nacht van zweten, angsten en dromen – en niet die van hem. Maar gelukkig had er tussen al die beelden een aanwijzing voor hemzelf bij gezeten.
Het is dichtbij, dacht hij. Hij voelde het in zijn hele lichaam – een ongezonde spanning die werd veroorzaakt door zijn niet-aangeboren gave. Maar hij kon het niet negeren. En dus had hij zijn bemanning opgedragen er alles aan te doen om zoveel mogelijk queriosa in handen te krijgen vandaag. Hij zou met Luchtmeester Piccar praten, maar er was ook een bericht gestuurd naar wat onopvallende smokkelaars in de stad. Zo dichtbij, maar toch zo ver weg, dacht de kapitein.
“Kap’tein, we zijn klaar om aan te leggen,” schreeuwde de eerste stuurman en de kapitein wendde zijn blik af van het publiek. Er zat niets anders op dan onder veel aandacht de stad binnen te gaan en te doen waarvoor hij kwam.
Hij wreef in zijn oog en toen hij deze weer opende, kruiste zijn blik die van Odin. De eerste stuurman keek hem bezorgd aan, maar maakte zich uit de voeten toen de kapitein gromde en zich met een ruk omdraaide. Soms vroeg hij zich af of zijn bemanning hun plek wel kende. Veel te vaak zag hij hen met een twijfelende blik naar hem kijken. Maar dit onzekere gevoel dat hij had kwam samen met een diepgewortelde dankbaarheid. Want hoe erg hij er ook een zootje van mocht maken, niemand had hem ooit verlaten. Zelfs niet nadat hij hun lot had verzegeld door het afleggen van een bloedeed om al hun dromen uit te laten komen, maar die hen in werkelijkheid had getekend voor het leven.
Andere tijden, andere windstreken, dacht hij.
De bemanning had ondertussen een rode vlag met een wit omrande zwarte driehoek gehesen: een teken dat in alle windstreken herkend werd als die van piraenauten. De Airlander naderde nu langzaam de dok. De dokwerkers kwamen aangehold toen het luchtschip de trossen uitgooide. Nog voordat de loopplank helemaal naar beneden was, liep de kapitein met ferme pas naar beneden. Onderaan de plank werd hij begroet door de dokmeester, die hem zenuwachtig aankeek en zijn naam noteerde.
“Goedemiddag, kapitein Hazzard. Welkom in Venida.”

Bay keek van een afstandje toe.
Ze zat op de rand van de mand, haar benen bungelden in de lucht. Ze keek nooit naar beneden, altijd alleen maar in de verte. Dit was haar favoriete moment van de dag, de zon was bijna onder. Het blauw in de lucht veranderde langzaam in lichtrood, tot er alleen nog maar een felrode streep aan de horizon te zien was. Maar vandaag werd haar aandacht getrokken door nog iets anders aan de horizon.
Ze had het een keer eerder gezien, maar nu leek het nog groter dan de vorige keer. Ze verwisselde de meteoscoop van haar linker- naar haar rechterhand – na een paar uur onafgebroken door het instrument gestaard te hebben had ze lamme armen. Maar het was het waard geweest. Al ver voordat hij de eerste wachttoren had gepasseerd, had Bay hem in haar meteoscoop gespot. De Airlander. Het grootste, meest beruchte piraenautenschip van alle tijden.
Via haar vader had ze gehoord dat het schip weer naar Venida zou komen en ze had geen moment verspild. Ze hing al uren in de lucht en ze kon wel een gat in de lucht springen toen het schip opdoemde tussen de wolken. Het was een fantastisch gezicht.
Het was een vrij standaard luchtschip, met één grote draagcel boven de boeg van het schip en vier kleinere onder de boeg verspreid. Alles was gewoon veel groter dan je normaal bij een luchtschip zag. Ze wist dat het enorm veel gas moest kosten om het ding de lucht in te krijgen. Dit moest een stel schatrijke en gevaarlijke piraenauten zijn. Het zou haar angst moeten aanjagen, maar het wakkerde alleen maar haar wens aan om ooit ook zo vrij te zijn als een piraenaut.
Toen de Airlander had aangelegd – Bay was net te ver weg om de kapitein te kunnen onderscheiden tussen alle mensen – leunde Bay vanaf de reling naar achter zodat ze net bij de hendel kon en trok eraan.
Een vlam schoot omhoog en vulde de ballon met hete lucht. Snel trok ze een buisje uit de gasfles los.
Ze tuurde weer door de meteoscoop, nu in de richting van de wachttoren. Ze zag een zwarte stip, die snel groter werd. Precies op tijd, dacht ze. Dat moest ook wel, want wat er nu gebeurde was hartstikke verboden en moest snel en zo onopvallend mogelijk gebeuren. Bay trommelde ongeduldig met haar vingers op de rand van mand en sprong toen van de reling af.
Er was helaas geen goede straalstroom die de kleine zwerk een beetje kon helpen om wat sneller te gaan. Bay floot nerveus een deuntje terwijl de zwerk steeds dichterbij kwam. Ze wist dat hij niet alleen kwam: wachters patrouilleerden altijd gezamenlijk. Toen ze de zwerk duidelijk kon zien zonder meteoscoop trok ze weer aan de hendel. Er gebeurde niets.
Er klonk een luide toeter, gevolgd door een schel “Wachterscontrole! Handen in de lucht!” Bay deed wat haar werd opgedragen. Ze moest een grijns onderdrukken. Ze was zenuwachtig, maar ze wist dat de wachter nog veel zenuwachtiger was. Toch was het voor hen beiden het risico waard. De wachter had baat bij Bay’s netwerk en mobiliteit, zij had hem nodig voor de spullen.
De zwerk, een klein luchtschip met twee wachters aan boord, bleef naast de ballon zweven.
“Bayenne Veskan,” zei een van de wachters met een zucht. “Wat nu weer.” Het was geen vraag.
“Er is iets mis met de gasfles, ik wilde het net repareren toen jullie verschenen,” zei Bay. De wachter rolde met zijn ogen.
“Zacharias, ga jij alsjeblieft juf Bay even helpen,” zei de wachter tegen zijn collega.
“Ik heb haar vorige keer al geholpen, het is jouw beurt!” protesteerde wachter Zacharias. Heel goed gespeeld, dacht Bay.
“Luister, als het aan mij lag, lieten we haar hier hangen, maar je weet wat de Luchtmeester heeft gezegd. Hij wil ons allemaal in de stad of in de wachttorens hebben, nu de Airlander er weer is. Alles om die verrekte piraenauten maar niet het gevoel te geven dat ze te veel bekeken worden. Ik zweer het je, Piccar heeft geen idee wat hij doet. Hij moet ze hard aanpakken, dat stelletje criminelen. Maar goed, laten we dus opschieten. Ik heb hier even geen geduld voor.”
Zacherius zuchtte nog een beetje, voordat hij zijn gereedschapskist pakte en moeizaam vanuit de zwerk de ballon in stapte. Bay hielp hem een handje en fluisterde in zijn oor: “Heel gladjes gedaan, Zach!” Maar Zach keek haar boos aan en fluisterde terug: “Hou op en doe normaal! Pak de tang uit mijn kist, daar vind je de zak. Maar pas op! Als we gepakt worden, dan hangen we, jij en ik allebei!”
Nu rolde Bay met haar ogen. Wat kon Zach toch dramatisch doen. Maar ze wist dat hij wel een punt had en dus deed ze wat hij zei. Ze haalde de zak iets te snel uit de kist en hoorde de inhoud rinkelen toen ze hem vlug verstopte in een hoekje van de ballon. Toen gaf ze Zach snel de tang aan. Terwijl Zach deed alsof hij druk bezig was met repareren, sloot Bay het buisje weer aan op de gasfles en gaf een ferme ruk aan de hendel. Ze deed nog even alsof ze wachter Zach heel dankbaar was, maar Zach’s collega lette niet eens op hen.
Toen Zach weer in de zwerk zat en Bay de wachters uitzwaaide, ademde ze diep in en blies met opgeblazen wangen uit. Nog steeds woog de spanning op tegen wat ze eraan overhield: een zak vol illegaal geconfisqueerde queriosa die niemand zou missen, maar waar een grote afzetmarkt voor was met mensen die er goed voor betaalden. En vanavond zou een van haar grootste dromen in vervulling gaan, door wat er in deze zak zat.
Bay trok nog een keer aan de hendel, zakte toen door haar knieën en plofte op de bodem van de mand neer. Ze trok de zak met queriosa op schoot en genoot stilletjes van haar nieuwe schatten – ook al waren ze dan maar eventjes voor haar.

“Bay, Bay, Bay!” Een jongetje dat inclusief zijn rechtopstaande haar maar tot haar middel reikte sprong om haar nek toen ze binnenkwam. Ze sloeg haar armen om hem heen, tilde hem op en draaide een rondje.
“Je bent te laat, zegt mama,” zei het jongetje en hij begroef zijn gezicht in haar loshangende haren.
“Dat zegt ze altijd,” antwoordde Bay en ze drukte hem nog wat steviger tegen zich aan. Er trok een warm gevoel door haar heen, toen ze bedacht dat ze maar bofte met een stiefbroertje dat zich niet tegen haar keerde, hoe slecht mevrouw Veskan ook over haar sprak.
“Plum!” klonk het schel. Bay zette haar broertje neer en ze knipoogde naar hem.
“Ga maar snel terug, ik kom zo papa zijn cadeautje geven.” Plum lachte breed naar haar en rende toen weg. Bay zuchtte. Ze had gehoopt dat ze haar door de festiviteiten een beetje met rust zou laten, maar dat bleek nu al te veel gevraagd.
Er kwam een lange, dunne vrouw tevoorschijn. Ze droeg zoals gewoonlijk een strakke bruine jurk, tot net over de knie. Haar lange zwarte haar hing over haar schouders en haar pony liet geen spoortje van haar wenkbrauwen zien. Haar ogen en mond stonden kwaadaardig, vond Bay, maar misschien was haar gezicht wel gewoon zo en kon ze er niets aan doen.
“Waar bleef je? Alle mensen zijn er al zeker een uur maar hij wilde de taart niet aansnijden zonder dat jij er was.” Alessia Veskan zette haar handen in haar zij. Bay veegde snel haar handen af aan haar broekpak om het vuil te verbergen, maar ze had het natuurlijk al gezien.
“Wat zie je eruit. Is dit zoals jij naar het verjaringsfeestje van je vader komt?” Ze sloeg haar armen over elkaar. “Ga je opfrissen en kom dan naar binnen. We hebben al lang genoeg gewacht.”
Zonder nog iets te zeggen draaide ze zich op haar hakken om. Bay waste haar handen snel in de keuken. Ze haalde haar natte vingers door haar haar, maar ze wist dat het binnen een minuut toch al weer zou pluizen en alle kanten op zou staan. Ze wriemelde aan het bedeltje dat aan het kettinkje om haar nek hing, ademde diep in en liep toen naar binnen.
Niemand keek op. Er waren zo’n twintig mensen, schatte ze. Allemaal klanten van haar vader en wat vrienden, want verdere familie hadden ze niet. Ze drong tussen de mensen door die dicht op elkaar stonden in de smalle ruimte.
Het huis van de Veskans was niet groot. Hoewel meneer Veskan goed aangeschreven stond als een inventieve en slimme werktuigkundige, verdiende hij niet heel goed en was er maar net genoeg geld voor één verdieping en een kleine uitbouw op het dak. In de keuken stond enkel een smalle eettafel waar net vier mensen aan konden zitten. Het keukenblok bestond uit een gasstel – Bay had gehoord dat de Luchtmeesters kookten met elektriciteit – en een kastje waar mevrouw Veskan het mooie servies bewaarde. Er waren twee slaapkamers: een voor de Veskans en een waar Bay’s zusje Meriska en broertje Plum sliepen. In de woonkamer pasten net een bank en een stoel, die voor de gelegenheid aan de kant waren geschoven om ruimte te maken voor de gasten.
Meneer Veskan stond in de hoek van de kamer te praten met een man in een kleurrijk gewaad. Bay zag aan zijn kromme houding en hoe zijn handen krampachtig een glas vasthielden dat meneer Veskan zich, net als zij, slecht op zijn gemak voelde. Ze wist ook dat het niet zijn idee was om zijn verjaringsdag te vieren, maar dat mevrouw Veskan erop gestaan had.
“Dat is goed voor de zaak. Je moet meer onder de mensen komen, jíj bent het gezicht van de zaak. Mensen willen je spreken, dat vinden ze interessant,” had mevrouw Veskan gezegd. Maar Bay dacht dat zij het zelf vooral heel interessant zou vinden om veel belangrijke mensen over de vloer te hebben. Het maakte haar waarschijnlijk niet eens uit dat haar man het vreselijk vond. Ze luisterde eigenlijk nooit naar wat hij wilde. Behalve dan die ene keer, natuurlijk.
Bay glimlachte naar hem toen hun ogen elkaar kruisten en ze gebaarde met haar hoofd dat hij haar moest volgen. Hij knikte dankbaar. Ze ging hem voor naar een smalle trap en viste ondertussen iets uit haar zak. Toen meneer Veskan boven kwam, hijgde hij een beetje.
“Waarom duurde dat zo lang?” vroeg hij.
“Het spijt me dat ik te laat ben,” zei Bay en ze voelde haar wangen rood worden, maar haar vader glimlachte.
“Als ik nog één keer moest aanhoren hoe Rochel wel tien koperdelen verdient met een scharnierfragment en daar bovendien tien procent commissie voor krijgt van de Kwartiermeester, dan vraag ik me af waar ik het allemaal nog voor doe.” Hij knipoogde.
Bay glimlachte. Ze wist dat haar vader het zwaar had en ze probeerde daar waar ze kon haar steentje bij te dragen. Dat dat neerkwam op het illegaal verhandelen van queriosa wist haar vader vast wel, maar ze spraken er niet over. Plum zou pas over een paar jaar mogen werken in zijn vaders werkplaats en Meriska leerde van haar moeder hoe ze de boekhouding moest doen.
Bay en meneer Veskan namen plaats op de kussens op de grond. De bovenverdieping van het huis was helemaal voor Bay alleen. De kussens had ze zelf gemaakt van restjes stof die ze voor haar ballon had gebruikt, er stond een laag tafeltje van sloophout en ze had zelfs een lampje dat ze zelf in elkaar had gezet in haar vaders werkplaats. Ze had een zeil gespannen – de Veskans hadden geen geld om een dak boven de verdieping te plaatsen.
Bay sloeg het zeil aan de kant zodat ze vanaf het dak uitzicht hadden op de lichtjes van de luchtschepen boven hen. Als Bay in de nacht op haar rug lag, met haar armen achter haar hoofd, dan fantaseerde ze dat ze op haar eigen luchtschip door de luchtruimen vloog, met een koers die zíj bepaalde. Met een bemanning die haar aanbad, mensen die haar vreesden. Piraenauten zouden vol bewondering over haar spreken. De ruimen van haar luchtschip zouden vol liggen met waardevolle queriosa die ze niet hoefde aan te geven en ze zou met iedereen vechten die haar eigendommen probeerde af te pakken. Als Bay hieraan dacht, viel ze altijd met een glimlach in slaap.
Meneer Veskan staarde omhoog, zoals hij vaker deed. Ze vroeg zich altijd af waar hij aan dacht, maar ze vroeg het nooit. Ooit zou ze het vragen, als ze dacht dat hij antwoord zou geven.
Voordat de stilte ongemakkelijk zou worden, haalde Bay het cadeautje tevoorschijn. Zonder iets te zeggen keek meneer Veskan naar haar uitgestoken hand, met in het midden een zilverkleurige scherf, ter grootte van een grote bout of moer. Voordat hij het uit haar hand oppakte, heel voorzichtig met alleen zijn wijsvinger en duim, keek hij haar even aan. Ze glimlachte om hem aan te moedigen en voelde zich trots.
“Bay,” begon meneer Veskan te zeggen, maar Bay schudde haar hoofd.
“Ik weet wat je wil zeggen. Maar deze komt daar niet vandaan! Ik heb hem eerlijk geruild met een reiziger in de pub tegen een goeie prijs, dus hij is helemaal legaal,” zei Bay en ze sloeg haar armen over elkaar. Aan de manier waarop meneer Veskan naar haar keek, met zijn ogen een beetje samengeknepen, zag ze dat hij haar niet helemaal geloofde.
“Dus dat wil zeggen dat de transactie gewoon in het logboek van de Kwartiermeester is terug te vinden?” zei hij met een knipoog.
“Nou, de Kwartiermeester zélf was er niet bij. Maar het was een heel respectabel man in die pub, zei dat hij onder alle windkleuren heeft gevaren, dus ik zie niet in waarom hij niet te vertrouwen zou zijn. Bovendien was de ruil zijn idee toen ik hem vertelde dat ik nog een mooie, gloednieuwe … –” maar meneer Veskan schudde met zijn hoofd en zei snel: “Ik hoef het niet te weten. Dankje, Bay, ik waardeer het heel erg.”
Bay grijnsde. Ze wist dat hij het niet kon weerstaan. Ze kende zijn liefde voor ruimtescherven, maar ze waren extreem zeldzaam. Meneer Veskan draaide de scherf voorzichtig in zijn hand om en hij kneep zijn ogen tot spleetjes om de kleine inscriptie te kunnen lezen die Bay voorzichtig met een kleine laserstraal in het materiaal had gegraveerd. Ze kon niet zo goed spellen, maar had haar uiterste best gedaan.
Oostenwind waait weliswaar vliegensvlug, maar westenwind brengt je altijd weer terug,” las haar vader voor. Toen hij haar daarna aankeek, dacht ze even een glinstering van een traan in zijn oog te zien. Voordat ze het goed kon zien, knipperde hij en was het moment verdwenen.
Ze waren allebei een poosje stil. Net toen ze wilde zeggen dat ze misschien maar weer terug naar het feestje moesten gaan, begon meneer Veskan te spreken. Hij sprak weliswaar heel zacht, maar Bay had hem weinig zo stellig horen praten.
“Tien jaar geleden op deze dag ontving ik het mooiste verjaringscadeau dat ik me ooit had kunnen wensen. Tien jaar geleden kwam jij in mijn leven. Je was als een sprankje zonlicht in een heel donkere periode.”
Bay knikte; door de brok in haar keel kon ze niets zeggen. Ze wist wat hij bedoelde, hij had het verhaal een paar keer verteld. Hij en mevrouw Veskan hadden hun eerste kindje verloren aan de gele griep. Niet lang daarna vond meneer Veskan Bay in een steegje van Venida – ze was helemaal alleen. Hij had haar mee naar huis genomen en had erop gestaan dat ze bij hen zou opgroeien, hoewel mevrouw Veskan daar niets voor voelde. Toen Meriska kort daarna werd geboren, waren de Veskans blij, maar voor Bay voelde het niet alsof ze een zusje kreeg. Ze hadden nooit een diepe band ontwikkeld. Meriska had haar altijd met een boze blik aangekeken. Ze had nooit met haar willen spelen, treiterde haar als ze wist dat haar ouders niet keken. Meriska praatte altijd over haar ‘nepzusje’, als ze het over Bay had. Het deed Bay geen pijn meer. Ze wist niet waar de haat van Meriska vandaan kwam, maar ze had al snel opgegeven om daar iets aan te veranderen. Als Meriska haar zo graag wilde haten, moest ze dat vooral doen. Bay was dolgelukkig toen de Veskans nog een kindje kregen.
De kleine Plum: haar lieve broertje voor wie ze alles over had en bij wie dat, naar haar gevoel, ook wederzijds was. Al vanaf het moment dat ze elkaar voor het eerst zagen, hadden ze een band die bijna tastbaar was. Plum kon nog niet eens helemaal zijn ogen openen toen hij al met zijn kleine handjes haar vinger had gegrepen en vrolijke geluidjes pruttelde. Bay had zich nog nooit zo beschermend over iets of iemand gevoeld. Natuurlijk had hij zijn ouders en zijn kille zus, maar voor Bay voelde het alsof zij hem moest beschermen, alsof zij verantwoordelijk voor hem was. Het duurde een paar jaar tot ze zich realiseerde dat dit liefde moest zijn.
Bay probeerde hem, én meneer Veskan, altijd te laten weten hoe blij ze was met het leven dat ze haar gaven en ze vroeg zich nooit af waar ze vandaan kwam of waarom haar ouders haar niet zelf opvoedden. Het was alsof het er niet toe deed, want ze had het toch goed?
“Vijf jaar oud schatte ik je, net zo oud als Plum nu is, toen ik je leerde kennen. Je had niets anders dan de kleren aan je lijf en een dekentje om je schouders. Het was je enige houvast aan het leven dat je kende. Dat, en het kettinkje dat je altijd draagt, natuurlijk.”
Bay voelde aan het bedeltje. Dat was waar: ze droeg dit altijd, deed het nooit af. Het dekentje had ze al lang niet meer, dus dit was het enige dat ze van haar echte familie had. Er waren zoveel dingen die onduidelijk waren. Hoe had meneer Veskan haar gevonden? Waar kwam ze vandaan? Waar was haar familie? Wist meneer Veskan echt niet méér dan hij haar vertelde? Zelf wist ze helemaal niets meer van die ontmoeting.
Maar ze hield haar mond. Er waren in al die jaren zoveel momenten geweest dat ze dit alles had kunnen vragen. Ze had het nooit gedaan en was niet van plan dat nu wel te doen.
“Op mijn verjaringsdag kwam je in mijn leven en je bent voor mij als een eigen dochter.” Zijn mondhoek vertrok in een lach toen hij haar aankeek. “Ik wil dat je weet hoe belangrijk je voor me bent en hoe dankbaar ik ben. Daarom wil ik jou vandaag ook wat geven.”
Uit zijn broekzak haalde meneer Veskan voorzichtig een klein voorwerp. Voordat Bay het bundeltje aanpakte, veegde ze haar zweterige handen af aan haar broek.
“Ik hoop dat je altijd jouw eigen wind blijft volgen, Bayenne, en misschien kun je die op deze manier wat beter vinden, want ik weet dat je daar soms wat moeite mee hebt.” Bay bloosde, want hij had gelijk. Hoewel ze meneer Veskan als haar vader zag en Plum als haar broertje, wist ze dat ze anders was. Net zoals iedereen in Venida dat wist. Ze praatten er nooit over, maar Bay voelde hoe de mensen naar haar keken. Altijd met een schuin hoofd en vanuit hun ooghoeken. Vaak fluisterden ze tegen elkaar op het moment dat ze dachten dat Bay het niet kon horen. Ze wist ook waar ze naar wezen. Naar de tatoeage van drie stippen die samen een kleine driehoek vormden achter haar rechteroor. Meestal droeg ze haar haren los, waardoor de markering niet te zien was.
Bay probeerde te raden wat er in het pakketje kon zitten. Het voorwerp was verpakt in bruin, dik papier en het voelde zwaar aan. Ze voelde zich opeens een beetje ongemakkelijk. Ze wist dat meneer Veskan zich helemaal geen bijzondere uitgaven kon permitteren. Snel scheurde ze het papier open.
Ze wist niet wat ze zag. Ze wist natuurlijk wel wat het was, maar ze kon het niet geloven. Ze keek haar vader met grote ogen aan. Als aanmoediging knikte hij. Met twee handen hield ze het windkompas omhoog.
“Dit kan ik niet aannemen,’”zei Bay. Ze durfde het gereedschap bijna niet aan te raken, bang om iets kapot te maken.
“Natuurlijk wel. Ik weet hoe leuk je dit soort dingen vindt.”
Ze ging er niet tegen in, meneer Veskan had gelijk. Met een windkompas kon ze gaan en staan waar ze wilde – binnen het Zevende Luchtruim, natuurlijk, maar dan nog. Ze zou niet meer naar straalstromen op zoek hoeven, ze zou ze altijd kunnen vinden en dat zou haar een enorm voordeel geven. Ze zou douaniers makkelijk kunnen ontwijken en piraenauten omzeilen en – maar ze stopte haar gedachtestroom. Ze dacht niet dat het haar vaders bedoeling was dat ze het kompas voor zúlke dingen zou gebruiken.
“Bedankt,” zei Bay. Haar stem klonk veel zachter dan ze gewend was. Haar vader boog naar haar toe en bracht ruw haar haren in de war. Bay grijnsde.
“Ik moet beneden maar weer eens mijn gezicht laten zien. Bovendien moet ik nu echt de taart gaan aansnijden, geloof ik,” zei meneer Veskan en met een kreun stond hij op. Voordat hij de trap afliep, keek hij nog een keer omhoog.
“Weet je, Bay, ik denk dat er voor iedereen iets groots in de sterren geschreven staat. Dat uit zich voor de een anders dan voor een ander, maar het is aan onszelf om het waar te maken. Wat het dan ook is dat jou gelukkig maakt, ik wil dat je weet dat het enige juiste om te doen het volgen van je hart is. En daar heb je niet eens een windkompas voor nodig.”
Meneer Veskan verdween de trap af.

Toen Bay even later ook beneden kwam om wat te eten, stond meneer Veskan te praten met twee mannen. Bay herkende ze uit de werkplaats, het waren vaste klanten. De zaak van de Veskans moest het hebben van reizigers die problemen hadden met hun wind- of luchtschip en dat per direct gerepareerd moesten hebben. Bay was blij dat meneer Veskan haar vaak liet helpen. Ze leerde er veel van en ze ontmoette bovendien veel mensen – die ze ’s avonds in de pub weer tegenkwam om wat extra zaken mee te doen. Venida was geen grote stad en het lag in een relatief onbelangrijk windkwartier van het Zevende Luchtruim, dus verder was er niet zoveel te beleven.
Mevrouw Veskan had een tafel met hapjes klaargezet. Bay deed haar haren in een knot en veegde wat losse plukken uit haar gezicht. Ze keek over de schalen heen en trommelde met haar vingers op de rand van de tafel. Het was niets bijzonders, voornamelijk brood en wat ui- en paprikadip en natuurlijk de aangesneden verjaringstaart, maar voor Bay was het een feestmaal. Het normale avondeten bestond meestal uit pap. Een heel enkele keer stonden er aardappels of rozijnen op het menu, maar dat was alleen als er iets speciaals te vieren was. Zoals een verjaringsdag of als de werkplaats een goede maand had gedraaid. Op hun verjaringsdagen mochten Plum en Meriska altijd zeggen wat ze het liefste wilden eten. Toen Plum vijf werd, nog maar een paar maanden geleden, had mevrouw Veskan het zelfs voor elkaar gekregen om een bietenstamppot op tafel te zetten. Met echte appels erin. Ze wist dat mevrouw Veskan voor háár verjaringsdag nooit zulke moeite zou doen – als ze al zouden weten wannéér dat precies was.
Bay bestudeerde het eten en pakte net een bordje toen ze opschrok van een plotselinge stem naast haar.
“Altijd als ik me verloren voel op een feestje ga ik op zoek naar eten. Heb jij dat ook?”
Het was de windschipreiziger met wie haar vader had staan praten toen ze thuiskwam. Nu zag Bay pas wat een bijzondere verschijning hij was. Om zijn nek hingen verschillende kettingen en aan elke vinger zat een kleurrijke ring. Zijn schoenen waren oranje met paarse stiksels en de punten krulden omhoog. Het leek alsof hij verschillende gewaden over elkaar droeg, allemaal met een andere kleur. Op zijn hoofd stond een vreemde, platte hoed met veren. Maar het alleropvallendst waren zijn wenkbrauwen: zo dik en vol dat ze bijna over zijn ogen heen groeiden. Bay betrapte zichzelf erop dat ze met een open mond stond te staren en ze drukte snel haar lippen op elkaar.
Hij keek niet naar haar maar liet zijn ogen over het eten gaan. Ze keek toe hoe hij zorgvuldig een broodje oppakte en het in de saus dipte. Hij at het niet op maar staarde er eerst een poosje naar. Om de een of andere reden had Bay geen zin meer in eten. Ze gaf geen antwoord op de vraag die hij gesteld had, maar legde wat eten op haar bordje, knikte naar hem, en wilde weglopen toen hij zei:
“Mijn naam is Willibrord Sandham, ik ben een klant van je vader. Ik ben kapitein op een windschip.” Hij snoof door zijn neus. “Schitterende schepen, al is dat zand soms wel vervelend. Het komt in alle hoeken en gaten te zitten. Maar de kracht van zand is dat het ijzersterk is, wist je dat? Onderschat nooit de kracht van een zandstorm, want het snijdt overal doorheen – dat is de wijste les die ik iemand kan geven. Hoe dan ook,” hij stroopte zijn mouwen op, “mijn windschip had onderhoud nodig en toen was je vader zo vriendelijk om me voor vanavond uit te nodigen. Heel aardig, ik kom niet vaak bij mensen thuis tijdens mijn reizen. Ik zie natuurlijk wel veel van de wereld. We komen overal, halen overal mooie spullen vandaan en verhandelen die op plaatsen waar ze er meer behoefte aan hebben. Spullen, en … andere dingen. Ik zoek naar de juiste plaats voor alles. En ik ben er goed in, moet ik eerlijk zeggen. De Veskans lijken me aardige mensen.”
Bay voelde zich ongemakkelijk. Verwachtte hij dat ze wat zei? Ze wist niet wat, en dus knikte ze maar een beetje. Ze friemelde aan haar bedeltje en de man, meneer Sandham, gebaarde naar het sieraad om haar pols.
“Je broertje en zus dragen er net zo één,” zei de man en Bay liet snel het bedeltje los zodat ze haar hand achter haar rug kon verbergen.
Voor ze het wist zei ze: “Dat moet, in Venida. Daaraan ziet iedereen dat wij kinderen van de Veskans zijn en dus hier wonen.” De man knikte.
“Slim bedacht,” zei hij en door de manier waarop wist Bay dat hij meer wist dan hij liet blijken. Ze voelde een rilling langs haar ruggengraat trekken en keek onwillekeurig naar Plum. Hij zat te spelen met een piraenautenpoppetje en was zich niet bewust van deze man, die misschien wel een bedreiging ging vormen.
“Ik mag jouw vader wel, Bay. Bay is het toch?”
“Bayenne, eigenlijk,” zei ze, iets feller dan ze bedoeld had.
Meneer Sandham knikte. “Voor mensen die ik mag en die mij helpen, doe ik graag wat terug. Je vader neemt niets van me aan, dus ik wil jou daarom wat geven.” Hij deed plotseling een van zijn kettingen af. Er hing een grote steen aan. “Dit is een oproepingspendant. Als je je ooit in een situatie bevindt waarin je een vriend kunt gebruiken, hou dit dan vast en denk aan mij. We kennen elkaar niet zo goed, maar ik vind het altijd een fijn gevoel om te weten dat ik overal vrienden heb. Wat denk je?”
Bay was zo verbaasd dat ze niks wist uit te brengen. Voordat ze er erg in had, pakte ze de ketting aan. Ze had geen idee wat een oproepingspendant was, maar ze was niet van plan ernaar te vragen. Meneer Sandham was na een knikje weggelopen en Bay stopte de ketting snel in haar jaszak.
Ze schudde haar hoofd, graaide een handvol broodjes van de tafel en propte er één in haar mond terwijl ze weer de trap op liep. Dit feestje had lang genoeg geduurd…

Bay en de Piraenauten is vanaf 7 juli verkrijgbaar, onder andere via de webshop van Uitgeverij Macc.

Meer verhalen? Kijk in onze rubriek Moderne Mythes: Verhalen!

© 2015-2024 Modern Myths – oorspronkelijk gepubliceerd onder redactie van Fantasize.nl

Vertellingen: Bay en de Piraenauten banner

Yvette Hazebroek

‘Fan' van alles dat met fantasy te maken heeft, is nogal zwak uitgedrukt als we Yvette omschrijven. ‘Obsessief’ komt meer in de buurt! Yvette is verslaafd aan alles dat fantasy uitstraalt (series, films, evenementen en boeken); het fantastische genre loopt als een rode draad door haar leven. Een favoriete auteur aanwijzen vindt ze een onmogelijke opgave, maar als het moet: Neil Gaiman, Philip Reeve en V.E. Schwab (maar vraag het haar volgende maand nog eens en er komt een ander antwoord). Naar Yvette op zoek op een evenement? Ga kijken bij de Steampunk corner. Haar liefde voor fantasy is tot een hoogtepunt gekomen bij het realiseren van haar debuutroman Bay en de Piraenauten, dat in juli verscheen bij Uitgeverij Macc.

Official Superhero Merchandise

Reactie plaatsen

Door het plaatsen van je reactie worden persoonsgevens werwerkt zoals omschreven in onze privacyverklaring.